De geografische ligging van het Verenigd Koninkrijk is de oorzaak dat eigenlijk elke munt van dit eilandenrijk van origine geimporteerd werd.
Het probleem der antieke volkeren is de overbrugging van de zee. De Engelse stammen dreven al handel met de Phoeniciërs, doch dit was slechts ruilhandel waarbij dierenvellen werden geruild tegen stoffen. Voor de Phoeniciërs was Brittannica een zogenaamde outpost, en er viel niet veel te halen.
De politieke situatie in het Romeinse Rijk enerzijds en anderszijds de ontwikkelingen in het verre oosten brachten lokale stammen ertoe gedwongen van woonplaats te veranderen, welke migrantenstroom van Oost naar West liep en van Noord naar Zuid.
Zodoende kwamen de munten naar Engeland op het moment dat de Gothen uit Germanica voor het eerst de Rijn over komen. Deze Gothen hadden munten op zak, welke wij nu Staters en Kwart-Staters noemen, en welke op grote schaal werden gekopieerd naar de enige munt die door de Gothen gekend werd en naar gewicht geaccepteerd, zijnde de gouden Stater van Philippus II van Macedonia, welke werd geslagen in 359 voor Christus bij diens troonsbestijging. De door Gothen vervaardigde gouden kopies van deze stater hebben een datering gekregen tussen 125 en 100 voor Christus.
Bij de oorspronkelijk Philippus-stater is Philippus II afgebeeld als een Apollohoofd, met op de keerzijde een door 4 paarden getrokken strijdwagen, BIGA aangeduidt. Elke originele Philippus-stater draagt de naam Philippus onder het portret, alle kopies vanuit de analfabete gebieden lieten deze belettering voor wat het was, en zodoende verdwijnt deze naam uit het muntbeeld.
De Stater werd dag in dag uit over een periode van 200 jaar gekopieerd door de Gothen. De strijdwagen kenden de Gothen wel, het was een statussymbool er 1 te hebben, vooral van een overwonnen vijand, en vooral Romeinse strijdwagens kregen vaak een nieuwe velg met uit lemmetten en speren vervaardigde spaken geheel, ook zo handig uitklapbaar wanneer je erin rondreed (het was nog net geen autoshowroompimpmaarraak-Ludolfs-model ).
Het nadeel is dat wanneer je van een origineel kopieert, je de keuze hebt wat je handhaaft en wat je weglaat. Het nadeel is dat wanneer je van een (slechte) kopie kopieert, je de keuze hebt wat je weglaat en wat je handhaaft.
Bij de Gothische kopieerstijl staat de strijdwagen nog herkenbaar op de keerzijde; 4 paarden zijn 1 paard geworden en je ziet nog een wiel en een bakje met een mannetje erin.
Tegen de tijd dat de Stater Engeland bereikt, is de Gothische kopieerstijl ingewisseld door allerlei kopieerstijlen van afzonderlijke stammen, waarbij de kar dikwijls een halve maan oogt, het wiel ergens los als een rondje met een kruis erin oogt en het paard alleen nog iets lijkt van een slang met 4 poten. Het portret op de hele stater is onherkenbaar geworden en hebben 1 overeenkomst; het kijkt naar rechts.
Bij de 1/4 stater is het portret geheel weg, foetsie en verdwenen. Het enige wat er van het portret over is, is het feit dat de persoon geen zin heeft om te blijven zitten, en na zijn knipbeurt uit de kappersstoel is heengegaan: fragmenten van haar en een knot is al wat er overblijft..
Vooral 1/4 staters zijn de munten van de invasie op de Zuid en Zuid-oostkust, welke worden teruggevonden van de van origine gothische stammen, welke via noord- Frankrijk en België de oversteek maakten, welke regio THE WASH AND BEACHY HEAD wordt aangeduidt. Van deze munt werden tot nu toe geen exemplaren op grote afstanden van dit gebied gevonden, dus dit betekent dat we er voorlopig van kunnen uitgaan dat de munt lokaal rouleerde en het daarbij ook bleef.
Engelsen zijn eigenwijs, vooral wanneer er een tinmijn aanwezig is, welk materiaal je gebruikt voor siervoorwerpen. Tussen 50 voor Christus en 50 na Christus werden echte bimetalen tinnen munten vervaardigd.
Je hebt een koperen binnenkern, daaroverheen gaan je een laag tin leggen, en voila: je hebt een zilverogende munt. Maar wanneer deze rouleert, verdwijnt die zilverglans wel heel erg snel.. waar diverse volkeren achterkwamen dat die zilveren glanzende laag heel erg snel verdwenen was: Men noemt deze muntslag SPECULUM, waarvan wij nog vandaag de dag het woord speculeren van gebruiken.
Het was oer- en oerlelijk bewerkt naar de maatstaven van de Romeinse en Griekse muntslag.
Het hoofd van Apollo is een soort van helm geworden. Het origineel waar gekopieerd van werd, was een aanvallende stier, welke nu is getransformeerd in een mislukte zijtafel. Deze Speculum zijn gegoten in strips en werden met de hand afgebroken van de staaf, dus er is altijd een hap uit (=breukvlak). Ook de Engelsen hadden met deze Speculum betalingsverkeer, welke voornamelijk meekwamen met de Belgae, oftewel de Belgische stammen.
We hebben dus bimetalen Speculum en we hebben gouden Staters en 1/4 staters welke rouleren in bepaalde delen van het gebied.
Nu gaat het gebeuren: Julius Caesar komt eraan.
We schrijven rond 100 voor Christus wanneer de echt grote 3e migratiegolf vanaf het continent in Groot Brittannië op gang komt. Gallia is een groot slagveld en elk rebellerend stamhoofdje neemt met stam de kuierlatten en probeert de zee over te komen; wie achterblijft wordt vermoordt (VERINGETORIX), dus ze moeten wel. Strategisch gezien was het een blunder van formaat: de Galliers dreven al handel met Ierland, totaal onbekend aan de Romeinen.
Wanneer ze namelijk verder waren gevaren, was Britannica als outpost nooit onder de voet gelopen gedurende het leven van Julius Caesar (hij had wel wat beters te doen). Caesar hield rekening dat de Britse stammen
wel eens zoveel manschappen konden ophoesten, dat het mogelijk was dat de rebellerende Gallische stamhoofden tegen losgeld een huurlingenlegertje konden formeren om een tegenaanval uit te voeren op Gallia, wanneer Caesar vertrokken was naar Rome. En zodoende stuurt diezelfde Caesar 2 militaire expedities de zee over om te landen in Brittanica.
Met de derde migratiegolf, en de aankomende vierde golf, wordt een hoop gouden staters toegevoegd aan het roulerende goud op de Britse bodem. We zien fragmenten van namen, letters, portretten en paarden op deze munten staan, welke zijn gekopieerd naar Romeins voorbeeld i.p.v. Macedonisch. Naast Staters komen 1/4 Staters voor; de bulk van deze munten worden gevonden in de regio van de Humber-rivier in Zuid-oost Engeland. De hoeveelheid muntgoud is zo groot, dat er in sommige stammen de gewoonte ontstaat om deze om te smelten en er de naam van hun zelf op te zetten, danwel het opperhoofd van die stam. Tussen 90 en 70 voor Christus ontstaat deze traditie, welke numismaten gaan onderverdelen in een aantal; typen, naar de vindplaatsen genaamd:
1 Chute (Wiltshire)
2 Clacton
3 Westerham, enz.
Het voert te ver om alhier al die vindplaatsen te gaan noemen; Bovenstaande benamingen zie je het meest op veilingen verschijnen.
Augustus 55 voor Christus. Voor de kust van Brittannica ligt Julius Caesar met 80 schepen tjokvol legioenen. Er staan zoveel tegenstanders op het strand te springen, dat Caesar beseft dat hij het niet gaat redden: hij heeft meer schepen nodig, en die komen er. Hij zeilt weg, waarschijnlijk zonder te landen en komt weer terug na een korte heen en weer naar Rome (vice versa). Maart 54 voor Christus is Caesar weer terug met 800 schepen tjokvol legioenen.
Het was de D-day (6 juni 1944) van de klassieke oudheid. De Romeinen moeten van het strand de heuvels in, waar de fortificatie van rebellerende Galliërs en Britse inheemse stammen (Britons) is gevestigd, met een strijdmacht die geoefend is in boogschieten. Waar deze slag precies plaatsvond, weet men niet. De Romeinen volgen de Britons en Galliërs door Kent, alwaar de Galliërs en Britons vernietigend verslagen worden. Losgeld wordt geeist voor Rome en een groot gedeelte van het goud der Stammen verdwijnt mee in het bootje waarmee Julius in September 54 terugzeilt naar Rome.
Tijdsbeeld: In het plaatsje Whaddon Chase in Buckinghamshire zijn 2000 gouden Staters gevonden in de jaren 50, netjes bij elkaar gebracht, waarvan vermoedt wordt dat dit een vermiste losgeldzending is geweest bestemd voor Caesar, opgebracht door de lokale Catuvellauni-stam. Een andere vondst in dit dorpje staat bekend als de Whaddon Chase hoard, bestaande uit 73 staters, welke dateren van een latere datum.
De Engelse stammen met een eigen muntslag:
Atrebatus (Attributi)
Cantii
Catuvellauni
Coritani
Dobuni
Durotriges
Icenii
Regnii
Trinovantes
Allen woonachtig in het Zuiden en Zuidoosten van Engeland. Al het onbekende Noordelijke gebied werd door de Romeinen aangeduidt als BRIGANTES.
In 52 voor Christus arriveert de 4e migrantenstroom uit Gallia afkomstig, welke van alles meenemen, behalve gouden muntslag, daar de Romeinen in 52 al heel Gallia vakkundig gestript hadden op goud.
Tot het jaar 43 voor Christus is het relatief rustig in de regio Britannica. Men kopieert naar hartelust en meegenomen vreemde gouden munten worden omgesmolten en verwerkt tot 1/4, 1/2 en hele Staters. Brittannica volgens het Romeinse bevattingsvermogen, moet toch tjokvol goud zitten. Genoeg om keizer Claudius te bewegen een militaire expeditie te gaan organiseren om goud te gaan "innen". Er waren een hoop al of niet corrupte stamhoofden in Brittannica die wel voordelen zagen in vriendschap met de Romeinse bezetter, en men ging nu de klassieke 'semi-romeinse' munten slaan, welke nog steeds herkenbaar zijn en hoge ogen gooien op veilinghuizen overal ter wereld.
De Catuvellaunische stater, tussen 20 en 10 voor christus geslagen, waarbij we stamhoofd Tasciovanus op een stijgerend paard zien, met op de keerzijde keltische motieven, is van oudsher 1 der meest gezochte en gewilde gouden Brittannica-staters, welke als je die vindt, nooit meer behoeft te werken. Met recht miljonair, misschien Quote 500 op een goede dag. Biep.. Biep.
Ook een leuke gouden stater is een glad ding met de letters TINC, afkomstig van Tincommius.
Eveneens een rennend paard met een krijger en de speer naar beneden stekend: Verica.
En een rennend paard met een los wiel tussen de benen: Iceni.
Er ontstaan vergaarplaatsen waar gouden munten vervaardigd worden.Met naam kennen we, als voorbeeld, Cunobelin, onderdeel van Camulodunum, het huidige Colchester.
Naast gouden muntslag wordt in Cunobelin ook zilver en brons als eerste aangemunt.
Muntjes welke gevonden worden met een arsenaal aan puntjes en lijnen, waarbij niet te onderscheiden is wat het voorstelt en wat de waarde was, zijn afkomstig uit de stam Durotriges.
Eppilus, welke tussen 5 en 10 na Christus heerste over de Atrebatus en regni stam, was zozeer verromeinst, dat hij zijn portret op Romeinse wijze op de munt zet compleet met randschrift EPPILVS.
De Britse muntslag heeft nu strijdwagens en paarden, welke meestal min of meer herkenbaar in het muntbeeld staan. Op het kanaaleiland Jersey rouleerden deze munten ook, en de grootste muntvondst van dit eiland
telt 78 verschillende staters en enkele honderden zilveren en bronzen munten van verscheidene Britons. Ook Peeblesshire is een beruchte vindplaats voor alle metalen, terwijl de echte detectorist al sinds 1950 rondwandelt in de Midlands, Devon en Gloucestershire.
De invasie van Claudius was de nekslag van het Britonse numerieke stelsel. De Romeinse munt werd de enige munt als wettig betaalmiddel, en alles dat rouleerde werd ingenomen en omgesmolten, terwijl aanwezig goud rechtstreeks afzeilde naar Rome. De volgende 400 jaar zullen Romeinse munten rouleren op de bodem van Britannica.
Seaby is een Engelse catalogus welke de Romeins roulerende munten in 4 periodes aanvankelijk onderverdeelt:
1) Romeinse keizer die Britannica als deel van het Romeinse Rijk zien en de munten direct van het continent transporteren naar het eiland.
Deze munten zijn vandaag de dag het meest vertegenwoordigd in de vondsten betreffende deze tijd. Zij variëren van Julius Caesar tot aan keizer Honorius (393-423). Het meest rouleerde de aanvankelijk zilveren denarius naast de diverse bronzen munten, en ook werd incidenteel wel eens gouden Aurei aangemunt. Zijn de portretten van Julius Caesar van een artistiek hoog niveau, die van stierennek Vespasianus (69-79) hadden het probleem dat de Britons deze niet wilden accepteren als zijnde betaling. The Denarius van Tiberius enerzijds en echtgenote Livia anderszijds rouleerde in de tijd van Jezus Christus en benoemt de Anglicaanse kerk als Tribute Penny in diens bijbel.
2) Romeins ogende munten, lokaal aangemunt met Britse motieven i.p.v. Romeinse mythologie circa quo symboliek.
De gouden Aurei van Claudius uit 43 na Christus is voorzien van de tekst DE BRITANN boven een Romeinse triomfboog. de zilveren denarius van Claudius uit die periode draagt dezelfde afbeelding. Deze 2 munten zijn vooralsnog zeldzaam, en hierbij geldt dat je direct niet meer hoeft te werken wanneer je er eentje vindt met en detectortje. Het vormt het startsein van de nieuwe numismatische stroming binnen het Romeinse bezette gebied.
3) Alle Romeins-Britse muntslag, welke is aangemunt in London, Colchester of elders op het eiland. Dit betreft de muntslag van Romeinen die zichzelf als keizer gaan zien, onafhankelijk van Rome, ook wel als usurpator aangeduidt, waarvan de twee bekendste Carausias (287-293) en Allectus zijn.
4) Inheems gekopieerde munten van Romeinen als voorbeeld vervaardigd, maar waarbij het portret nauwelijks erkenbaar oogt.
We verlaten hierbij de Seaby en springen verder de tijd in naar de beeindiging van de Romeinse muntslag door het vergeten of vertrek der Romeinse legioenen. Dit noemt men in Engeland THE DARK AGES.
Gedurende de Dark Ages zijn er 2 residuen van muntroulatie wanneer het Romeinse geld niet meer rouleert.
1) kopietjes van Romeinse munten maar zulks onherkenbaar.
2) gesneden stukken koper, al of niet voorzien van een merkteken.
Beide soorten muntslag blijven rouleren tot ongeveer 450 na Christus.
Te Canterbury wordt een kathedraal gebouwd, en hiertoe is midden jaren 1940 de St. Martins Treasure gevonden, welke gedateerd was aan het einde vvan de zesde eeuw, en welker inhoud dient als een gidsmuntenverzameling van wat er toen rouleerde op dat moment.
De St. Martins Treasure kent een groot aandeel Merovingische munten, welke voor het eerst in 650 na Christus werden geslagen onder de benaming Tremissus, waarvan er 40 alleen al in de boot lagen van de Sutton Hoo begrafenis. De Anglo-Saksische muntslag ontbreekt geheel in de diversiteit van de gevonden schat, en vooralsnog wordt er aangenomen dat er geen muntslag toen bestond onder deze stammen.
De vondst van de Crondall Hoard vertekende het numismatische landschap, want wat doe je met 101 gouden staters die gedateerd voor 670 na Christus te plaatsen zijn? De Engelse numismaat Sutherland publiceert in de jaren 60 een indeling, die we vandaag de dag nog toepassen:
Tussen 550 en 575 AD (Anno Domini) circuleren in het Zuiden en Zuidoosten van Engeland Merovingische Tremisses op grote schaal.
Tussen 575 en 600 AD gaan de Merovingische munten slijten en Merovingische ambachtslieden gaan kopiëren naar hun eigen voorbeelden. Daarnaast ontstaat er een groep ambachtslieden die de Merovingische munten niets vinden en teruggrijpen naar de Romeinse muntslag van weleer, en deze met hun eigen interpretatie gaan vervaardigen. Beide stromingen in deze kopieerstijlen worden rond 675 na Christus beeindigd.
Tussen 610 en 630 wordt de Londonse munt geopend. Het preciese jaar van opening is vooralsnog niet bekend.
Tussen 610 en 650 munt deze Londonse munt pasmunt aan, maar we zien overal in Kent kleine bijmunterijen verschijnen en verdwijnen.
Tussen 660 en 665 opent de stad York zijn eigen muntatelier.
En eindelijk in het jaar 675 AD verschijnt een nieuwe munt aan het firnament, de zilveren Sceatta.
Merovingisch, wat is dat nu eigenlijk? Koning Clovis van Gallia wordt gekroond in 486 AD als koning der Franken en Gothen. De Merovingische prinses Bertha trouwt uit politieke redenen met Aethelbert van Kent in het jaar 580 na Christus. Deze twee gebeurtenissen kenmerken de positie van Groot Britannië als Europese natie, volgens de zichtwijze van de Middeleeuwers van destijds.
De Anglo-Saksische muntslag, vervat in de Cromdall Hoard, zijn rechtstreeks gekopieerd van Merovingische Tremisses, terwijl de Tremisses weer een gekopieerd geheel was van een in 337 AD uitgegeven munt van de Romeinse Keizer Constantinus I. West-Rome mocht dan wel niet meer bestaan, in het oosten marcheerde de Romeinen nu door onder de benaming Byzantijnen. Uit bewaard gebleven geschreven handelsverdragen tussen de Anglo-Saksen en de Byzantijnen wordt de benaming TRYMSA gehanteerd voor de gouden munten, SCEATTAS voor de zilveren munten en STYCAS voor de koperen munten.
De Stycas werden practisch in elke leefgemeenschap zelfstandig vervaardigd en rouleerden op basis van gewicht door geheel Zuid-Engeland, dwars door het Brigantes gebied naar de noordelijkste punt van huidig Schotland. De Stycas zijn bijna niet te traceren door hun klunzige uiterlijk! Vanuit de noordelijke contreien dringt een andere benaming naar voren, welke de latijns aandoende Styca zal veranderen: PENNY.
Offia is de koning van Mercia en regeert tussen 757 en 796 AD en introduceert officieel de nieuwe benaming en dito munt met zijn eigen gezicht onder de naam Penny. In 1932 wordt bij toeval een andere Penny ontdekt, geslagen in 764 AD van ene koning Heabert van Kent, geslagen in Canterbury. Het is de eerste Engelse munt met een kreet, welke we vandaag de dag nog kunnen aanschouwen, namelijk gemonogrammeerd HEABERT REX.
In deze tijd was Angel-Saksisch Groot-Britannië verdeeld in grote autonome koninkrijken met eigen muntslag, te weten:
East Anglia
Kent
Mercia
Northumbria
Wessex
Tussen 737 en 924 AD heersen in deze koninkrijken 36 vorsten met hun eigen muntportretje. Sedert 764 mogen naast koningen ook God munten slaan, en de munten van God verschijnen aldus als bisschoppelijke munten van 4 aartsbisschoppen uit York en 6 aartsbisschoppen uit Canterbury. Al deze munten hebben maar 1 benaming: Penny.
Invallende en settlelende Vikingen vanuit Denemarken maken dan ook nog eens menig Kust onveilig (Gedenk Dorestad). Nabij het bisschoppelijk paleis van York wordt een Deens koninkrijk York gesticht, en in East Anglia verschijnt een Deens koninkrijk. Deze Vikingen zijn niet van plan te vertrekken en gaan hun eigen muntslag verzorgen, simpel door roulerende munten van de koninkrijken te kopiëren, en soms wat aan te passen. van al deze gekopieerde munten ligt het merendeel wat bekend is in de numismatische collecties van Stockholm Zweden en Kopenhagen Denemarken. Na vele vikinginvasies is het uiteindelijk vikingkoning Knut die al de voornoemde Engelse koninkrijken verdeeld in 2 supergrote koninkrijken, waar de Denen de baas zijn: London en Wessex.
Knut moest wel eerst in een bloedige veldslag zijn rivalen Aethelbert II en diens zoon Edmund afslachten, wat geen probleem was bij de Engelsen, die Aethelbert II de bijnaam UNREADY hadden gegeven. In het jaar 1016 wordt Knut koning van Geheel Engeland (Great Britain).
De Penny is in Groot Britannië de meest verzamelde munt. Nog steeds.
Dat komt doordat op de vroegste exemplaren ook details zijn te zien van wie ze gemaakt hebben, de muntmeesternamen komen voor het eerst sinds de Griekse Stadsstaten weer terug in het muntbeeld!
Eanred was koning van Northumbria tussen 810 en 841, die toestond dat op zijn pennies ook de naam van de maker vermeldt mocht staan. De naam van de maker was de verantwoordelijke voor het juiste gewicht en de garantie dat het een echte munt was en een niet gekopieerd exemplaar.
Onder koning Aethelstan (924-939 AD) wordt naast de naam van de maker ook de plaats van aanmunting voor het eerst weer vermeld. hoeveel letters kun je plaatsen? Niet veel, dus je moet gaan afkorten.
LOND. MUNTPLAATS LONDON
LUND CIVIT. MUNTPLAATS LONDEN
EXE. MUNTPLAATS EXETER
WINCI. MUNTPLAATS WINCHESTER
Zo zien we de verbinding van de numismatiek enerzijds en de historicus anderszijds ontstaan in deze periode: de combinatie van muntplaats en muntmaker. Hier wordt over geschreven, ook in de diverse kloosters, welke de munten gaan uittekenen en beschrijven of je er wel of niet mee kunt betalen.
Engeland had geen centraal regeringscentrum, er werd geregeerd vanuit het tentenkamp van de Koning. London was dan wel de hoofdstad, maar de koning was meer niet in de hoofdstad dan wel. Dus niet alleen de regering verhuisde mee met de koning, nee, ook de rechtspraak, welke ter plekke moest worden uitgevoerd. Was je in Schotland ter doodstraf veroordeeld door de Koning, dan verdween je in het gevolg van de koning totdat deze niets beter te doen had, en dan pas werd je afgemaakt. Terdoodveroordeelden werden soms jaren in leven gehouden totdat de koning op visite was en dan werd je direct terechtgesteld.
Canterbury, Winchester, York en Hereford waren plaatsen waar de hofhouding frequent verbleef, en zodoende was er grond om een standaard verblijf in te richten in plaats van een tochtig tentje: de oudste Engelse koninklijke kastelen vind je dus alhier. Om het kasteel werd een permanent verblijf gebouwd voor al die meetrekkende ambachtslieden, de steden, en daarin werd standaard een zwaarbewaakte muntplaats ingericht, en daartoe achtte de vorst het dus noodzakelijk dat die stadsnamen ook gingen verschijnen in het muntbeeld.
Hoe meer de koning rondrijdt en stopt, hoe meer het voorgaande principe
tegen je gaat werken. in de regeringsperiode van Charles I (1629-1649) had Charles en diens voorgangers aardig wat plaatsjes langdurig aangedaan: er waren 117 verschillende muntplaatsen in Groot-Bitannië
van Truro op de zuidpunt en Forres op de noordpunt waarvan sommige muntplaatsen maar 5 km van elkaar af lagen. Zodoende wordt Engeland een lappendeken aan muntplaatsen, en zie er dan nog maar eens uit te komen waar het muntje aangemunt is...
In 1066 waren er een stuk minder, en toen was het al onoverzichtelijk gaan worden voor voornamelijk de koning zelf, die ook valsemunters moest berechten. In 4 muntplaatsen heb je nog enig inzicht hoeveel kilo goud en zilver, laat staan koper wordt aangemunt, maar hoe meer muntplaatsen, hoe minder overzicht, en hoe meer kans op corruptie en diefstal van het edelmetaal.
1066 is ook het jaar van de uitbreiding van gebieden, iets wat de Engelsen aanduiden met NORMAN CONQUEST, en waartoe in de Franse stad Bayeux een klein vloerkleedje over is gebleven .
Numismatisch moet er nu bezien gaan worden of je alles in 1 plaats aanmunt (London) en dan verzendt naar de plaats waar je als koning geld nodig hebt, of dat je de muntmeester met zijn meesterstempel zelf naar jet toe haalt om waar je zit onder je eigen neus buiten London te gaan aanmunten. Dit is een vraag waarmee koningen zich geconfronteerd zien.
En dus ook ons, de numismaat. Sommige koningen verkozen het eerste principe (centrale aanmunting), sommige het tweede (aanmunten onder je eigen neus).
Tussen 973 en 1066 zijn er al 78 autonome muntplaatsen naast London actief in het koninkrijk, voorzien van stadsnaam en muntmeester. De Penny blijft 500 jaar ongewijzigd, alleen de portretten hebben subtiele verschillen en de letters wijzigen. Het was de enige munt die was overgebleven in het middeleeuwse Engeland, de Tremissen en Sceattas rouleerden niet meer. De grootte varieert wel eens tussen een Juliana kwartje en een Juliana gulden, maar het is allemaal Penny wat de klok slaat.
De lijn der portrettuur op de munt tot nu toe:
1) Hellas portret en muntmeesterteken
2) Rome portret en randschrift en open muntplaatsteken
3) Gallia portret en randschrift en verborgen muntplaatsteken
4) Britannica Portret en randschrift en muntplaasteken en muntmeesterteken, portret gelegen in cirkel.
Keerzijde van de Penny is een groot kruis of een wat kleiner kruis, Merovingische symboliek voor het kruis van Christus. soms een puntje erbij, soms meerdere puntjes erbij, waarbij je het idee hebt dat het een afdruk is van een gebroken spijker. Engelsen noemen die punten IRON.
Deze punten veranderen gaande weg in krullende belijning, kleine cirkeltjes, soms cijfers en letters.
Hoe maak je bedragen kleiner dan een penny af? Je snijdt de munt doormidden op de randen van het kruis... waardoor je het erg gemakkelijk maakt zilver van de munt af te jatten.. Half Penny en Farthing (1/4 Penny) komen nu voor in het spraakgebruik.
Anglo-Saksisch Engeland verdwijnt en verandert in Normandich Engeland onder William I de veroveraar (1066-1087), die alle circulerende Pennies inneemt en vervangt door 1 nieuwe met zijn eigen hoofd erop, welk centrale principe doorgaat tot en met de dag dat de Plantagenet-koning Edward I (1272-1307) op de troon gaat zitten.
Deze Edward I is erg belangrijk geweest voor het muntstelsel in Engeland.
Pennies mogen bij koninklijk decreet niet meer verknipt worden en zodoende verschijnen er ronde Half Pennies en Farthings ten tonele. Was het ijdelheid of een experiment? We weten het vooralsnog niet, maar het ontstaan van de munt van 4 pennies onder Edward I, de GROAT (Groot) met de grootte van een Dubbele Kop Rijksdaalder Nederland, blijft in nevelen gehuld.
De meeste Groat uit deze perioden welke zijn overgebleven zijn ooit gebruikt als juweel en hebben vaak een verguldsel om de zilveren kern.
De Groat werd onder Edward II (1307-1327) niet meer aangemunt. Een knoeperd van een economische crisis in 1344 zorgde ervoor dat de Groat werd hergeintroduceerd door Edward III (1327-1377).
Op een paar experimenten van Henry III na was er sinds de zevende eeuw geen goud meer aangemunt, doch dit verandert onder Edward III. Voor een bedrag van 30 Penny wordt een gouden Florin aangemunt, gekopieerd naar een munt van de Florentijnen, Fiorentino geheten. Tussen januari en augustus 1344 aangemunt. Het bleek geen succes, want in augustus werd een andere munt aangemunt, in waarden van 1/4, 1/2 en 1, de Nobel geheten. De Nobel had een koopkracht van 38 Penny.
In 1340 winnen de Engelsen een zeeslag en wel bij het Nederlandse plaatsje SLUIS, en deze marinezege bepaalt het muntbeeld van de Nobel: de koning staat met zwaard en schild in een zeilboot. Sluis was niet 1 veldslagje, nee, er werd oorlog gevoerd tegen Edward de Zwarte Prins, Frankrijk (Poitiers en Crécy om maar wat te noemen).. en door de oorlogen sneuvelden een hoop mensen, en door gebrek aan mankracht staat de oogst te rotten op het veld... hier heb je de crisis en de nieuwe muntreeks om het op te vangen:
1 Nobel, goud, 38 Penny
2 Half Nobel goud 19 Penny
3 Kwart Nobel goud 9 1/2 Penny
4 Groat, zilver 4 Penny
5 Half Groat, zilver 2 Penny
6 Penny, zilver
7 Half Penny, koper
8 Farthing koper.
De complete Engelse muntreeks ontstond uit oorlog en verging door..oorlog, tot het moment dat Edward IV (1461-1470) gaat regeren.
De Half en Kwart Nobel verdwijnen geheel. De Nobel wordt tussen 1464 en 1465 vervangen door een Ryal danwel Rozennobel geheten, welke koopkracht 50 Penny is.
De munt met de koopkracht van 38 Penny blijft wel bestaan, aangezien dit een bedrag is wat veel voorkwam bij overheidsdiensten. De nieuwe munt hiertoe geslagen is de Angel, welke bij de Restauratie van oktober 1470 tot april 1471 onder Henry VI, wordt aangevuld met munten van een halve Angel (19 Penny) en een kwart Angel (9 1/2 Penny). Buiten het muntatelier woerdt de bloedige burgeroorlog die de geschiedenis ingaat als de Rozenoorlog.
De halve en kwart Angels worden geslagen tot en met de regering van Henry VII (1485-1509) en verdwenen ten gunste van de Ryal, welke direct werd opgevolgd door de eerste Sovereign.
Henry VIII (1509-1547) liet een Sovereign, Angel en Halfangel aanmunten maar zag in 1526 een grote economische crisis ontstaan, waardoor een Kardinaal Wolsey als bisschop de opdracht van de koning kreeg het Engelse muntstelsel aan te passen met het Continentale muntstelsel. In 1544 is hiertoe het muntreeksje uitgebreid met de volgende munten:
1 Sovereign
2 Angel
3 Halfangel
4 George-noble
5 Half George-Noble
6 Crown of the Rose
7 Crown of the double Rose
8 Halfcrown
Aanvankelijk waren al deze gouden munten variërend van 23 tot 22 karaat, welke langzaam verminderd werd naar het gehalte van 20 karaat goud. Na 1544 was de muntreeks aanzienlijk bekort:
1 Sovereign
2 Halfsovereign
3 Angel
4 Halfangel
5 Quarter-Angel
6 Crown
7 Halfcrown
Tegelijkertijd werd het zilvergeld aangepakt, wat al tijden aan het verminderen was van gehalte. Toegevoegd aan de muntreeks werden een Shilling danwel Testoon genoemd, waarbij de vorst voor het eerst als een oude man je totaal aankijkt; deze Testoon werd al gauw OLD COPPERNOSE genoemd, naar de uitstekende neus op het geldstuk. het aangebrachte zilver verdween direct in het gebruik en wat bleef was de koperen onderlaag... Om zijn huwelijk met Anna Boleyn door te zetten werd er hier en daar tot in het Vaticaan omgekocht, daar hij met de weduwe van zijn broer Catharina van Aragon was getrouwd om op de troon te gaan zitten. De Paus wilde er niet aan, en dit leidde tot de kerkschifting in Engeland, waarbij de koning ineens hoofd van de kerk wordt: de Anglicaanse Kerk. De kosten van deze scheiding werden op de staatskas verhaald, zodat uiteindelijk de gehele natie failliet ging.
Het buitenechtelijk geneuk met Anna Boleyn zien we terug in de muntreeks van Engeland.
Uit deze verbintenis met Anna was 1 mannelijke troonopvolger geboren, Edward VI (1547-1553), uit het huwelijk met Catharina 1 dochter (Queen Mary). Edward zit op de troon en laat munten slaan met het portret van pappie (Henry VII).. en zie dan maar eens uit te zoeken of de munt van de vader of de zoon is... In 1549 gaat het gehalte weer van 20 karaat naar 22 karaat goud, om later dat jaar nog eens te vermeerderen naar 23 karaat goud!
Het zilver werd wederom aangepakt met nieuwe denominaties:
1 Crown (was eerst goud, nu zilver)
2 Halfcrown
3 Shilling (Testoon komt niet meer voor in het dagelijks taalgebruik)
4 Sixpence.
Edward sterft vroegtijdig en wordt opgevolgd door zus Queen Mary (1553-1554), waartoe de grondwet van het land veranderd moet worden. Engeland was het eerste Europese land waar een koningin kon opvolgen bij gebrek aan een mannelijke troonsopvolger. Een koningin moet dan wel gehuwd zijn, en zodoende huwt Mary met ene Philip, en gezamenlijk regeren ze tussen 1554 en 1558. Tijdens deze regering verschijnen er munten waarop de echtgenoten elkaar aankijken!
Met dochter Elizabeth I van Engeland (1558-1603) begint een nieuw tijdperk: de katholieke invloed van Spanje strekt zich uit over de wereldzee en Engeland gaat een vloot bouwen om ook de globe te verkennen, evenals hun concurrent de Republiek der Verenigde Nederlanden.
Munten en experimenten: onder Elizabeth I gaat men voor het eerst met randschriften werken.. althans, het is een experiment met de blik op de toekomst. Het is gemakkelijker te zien of een munt al of niet kleiner is gemaakt door de vorige bezitter door er een onbeschadigde rand aan te zetten, met bvb. ribbeltjesmotief. We zien in de muntslag ook Arabische en Romeinse invloeden terugkomen in het muntbeeld. Het opfleurende muntbeeld betekent wel dat het muntplaatsteken nu totaal verdwijnt van de munt, een proces wat geleidelijk gaat tot en met Charles II (1660-1685)!
Koning-Stadhouder Willem III van Oranje-Nassau laat gedurende zijn kortstondige regeringsperiode deze munthuistekens weer terugkeren (1685-1702) doordat er kortstondig provinciale munthuizen werden ingericht het pasmuntprobleem aan te pakken. Hollandse voortvarendheid die door de dood van Willem III niet werd doorgezet.
De volgende muntmerkjes zien we staan:
dierenhoofd
eikel
lelie
leeuw
roos
Doordat de muntmerkjes niet plaatsgebonden zijn, zegt het nooit met zekerheid waar de munt geslagen is.
Het kasteel op de munt van Elizabeth I is bijvoorbeeld geslagen tussen 1570 en 1572 op meerdere plekken, want men hamerde er lustig op los totdat de mal zo versleten was, dat er een nieuwe gemaakt moest worden.
De muntmerkjes kan je dus gebruiken als datering, maar niet als plaatsbepaling.
Zowel Goud als zilver wordt er gehamerd in de regering van James I (1603-1625). We wete niet eens wat de waarde aan koopkracht is van deze munten:
1 Rose-Ryal
2 Spur- Ryal
3 Angel
4 Halfangel
5 Unite (speciale gouden munt wanneer James I zowel koning is van Engeland als van Schotland en beider tronen tot 1 stoel maakt)
6 Double-Crown
7 Britain-Crown
8 Thistle-Crown
9 Halfcrown
10 Laurel
11 Half-Laurel
12 Quarter-Laurel
Munt 10-12 showt James I met een laurierkrans en een Romeins uniform.
In het koper worden op grote schaal farthings aangemunt onder James I. Farthings, waaraan de koning een vermogen verdiende, en welke zoveel werden vervalst door de lokale bevolking, dat tijdens de regering van de 4 farthings welke 1 penny vormen, 3 vals waren. Het randschriftexperiment was te duur om te handhaven dus verdween uiteindelijk.
Charles I (1625-1649) verdiende ook nogal veel, vooral door telkens weer de belastingen te verhogen... daar komen burgeroorlogen van, zeker gezien het feit dat Charles I Katholiek was en de bevolking allesbehalve Katholiek. Door de gevoerde oorlogen tot in Ierland toe zien we overal lokale muntslag verschijnen, doordat de enige centrale Muntplaats van het land, THE TOWER OF LONDON, al direct anti-koning was en bleef: de vleeseters (Beef-eaters) waren de bewaking van het fort en Charles I kon er niet meer inkomen.
Aberystwyth heeft een zilvermijn en Sir Thomas Bushell is als eigenaar daarvan door Charles I munten te gaan slaan. Hetzelfde gebeurt in Shrewsbury, met de koning op de vlucht naar York, Coombe Martin, Oxford, Bristol, Truro, Exeter, Weymouth en uiteindelijk Sandsfoot Castle.
Belegerde kastelen van Colchester, Scarborough, Newark, Carlisle en Pontefract slaan hun eigen munten, bekend als beleg-geld (siege-money).
Bij gebrek aan beter mag Charles I niet in the Tower of London komen, maar ondanks dit feit blijft men overvloedig munten aanmaken met de kop van diezelfde koning... terwijl een verdwaalde Fransoos zijn uitgevonden randschriftmethode door de oorlogsperikelen totaal zitten mislukken (Nicholas Briot).
De Commonwealth ofwel Gezamenlijke Rijkdom (1649-1660) ziet munten van goud en zilver met Oliver Cromwell verschijnen. the Lord's Protector.
Thomas Simon ontwerpt deze munten, die pas af zijn door het toegepaste randschrift.. na de dood van Cromwell. Zo verdwijnt de gehele oplaag weer de smelt in, op een paar stukken na...
Charles II komt nu op de troon (1660-1685), en de eerste 2 jaar wordt er niets vervaardigd aan munten. Het hele muntstelsel zal ingrijpend gaan veranderen doordat van de randschriften niet meer wordt afgeweken, en doordat men van hamerslag overgaat op.. machinerie. Het ontstane muntstelsel onder Charles II zal met de decimalisatie van 1971 uiteindelijk verdwijnen om plaats te maken voor het huidige muntstelsel.
Hiermee besluit ik voorlopig Brittannica.
De muntmachinerie verdringt het handwerk, en de vraag naar grondstoffen zorgt ervoor dat men daarnaar gaat zoeken.. over zee en over land. Amerika, Azië en de rest van de wereld lonkt...
Hoofdstuk 5. Britannica
Moderator: grivnagozer
Hoofdstuk 5. Britannica
Laatst gewijzigd door grivnagozer op 23 jun 2010, 12:30, 18 keer totaal gewijzigd.
als je ook alle kolonien e.d. mee gaat nemen dan ben je nog wel even bezig... weinig 'landen' met zo'n wereldomvattende invloed qua munten als de luitjes uit GB dacht ik. Zij waren er qua plantagegeld bijv. ook eerder bij als de mensen van de plantages in Ned Indie.
Vrijheid kun je vermenigvuldigen door het te delen.
Winnaar van de munthunter-voetbalpoules EK 2016 en EK 2020.
Ik ben op zoek naar plantagegeld en numismatische rariteiten (misslagen, vervalsingen, bewerkte munten etc.) van Indonesie en Nederlands Indie.
Kijk eens op http://www.plantagegeld.nl
Winnaar van de munthunter-voetbalpoules EK 2016 en EK 2020.
Ik ben op zoek naar plantagegeld en numismatische rariteiten (misslagen, vervalsingen, bewerkte munten etc.) van Indonesie en Nederlands Indie.
Kijk eens op http://www.plantagegeld.nl