
De laatste tijd heb ik munten uit allerlei numismatische gebieden en tijdperken laten zien: van Grieks tot Chinees, Middeleeuws tot Romeins en zelfs wat vroeg provinciaals! Een ding hadden alle stukken gemeen; er zit bij elk een bijzonder historisch verhaal. Zo ook bij dit stuk. Ik denk dat velen van jullie het al kennen, maar ik ga het toch nog even uitleggen:
Zieken, armen, wezen, daklozen en andere noodlijdenden zijn er altijd wel geweest. Maar in de middeleeuwen, waar de pest en andere ziekten aan de orde van de dag waren, is de armen-zorg wel een groot probleem. De kerk heeft hier een oplossing voor; het gasthuis, een soort ziekenhuis, armen-opvang, een psychiatrische instelling in een. In Leiden had men meerdere gasthuizen, maar een was toch veruit het bekendst; Het sint-Catherina gasthuis aan de Breestraat (ook wel het sint-Katrijnengasthuis genoemd). Over dit gasthuis is redelijk wat bewaard gebleven en ook later veel geschreven. Als ik dat allemaal in dit topic zou moeten opsommen zijn we wel even bezig, dus een korte samenvatting: het gasthuis is rond 1275 ontstaan, en haalt zijn inkomsten voornamelijk uit collectes en giften. Er mocht tijdens de diensten in de Pieterskerk worden gecollecteerd, maar ook buiten deze collectes om kreeg het gasthuis verschillende giften. Ook kreeg het gasthuis de bezittingen van een ieder die in het gasthuis stierf. Vaak was dit niet veel (het is immers een gasthuis voor voornamelijk armen), maar zelfs met het herstellen en verkopen van de kleren van de overledene, werd er altijd wel wat geld verdient. Ook had het gasthuis een stukje land voor de landbouw gekregen; het overschot, wat zij zelf niet nodig hadden, werd ook weer verkocht. Het gasthuis werd bestuurd door de buyte-vaders en buyte-moeders; vijf in totaal, aangesteld door het stadsbestuur.
Dan maken we eventjes een sprongetje. Het jaar is 1570. Wat wij nu de tachtigjarige oorlog noemen, de fascinatie van menig Nederlands numismaat, is net begonnen. Oranjes eerste invasie is mislukt en Alva heeft Egmont en Horne een kopje kleiner gemaakt. De watergeuzen plunderen de Katholieke kustdorpjes. Kortom; chaos, onrust en geweld. Het aantal wezen, zieken en armen groeit hierdoor dus dramatisch, en het sint-Catherina gasthuis in leiden heeft het er maar moeilijk mee; er is simpelweg te weinig ruimte om iedereen op te kunnen vangen. Gelukkig heeft het bestuur van het gasthuis een kleine financiële reserve te zijde gezet voor precies zo’n situatie. Deze gaat volledig op aan het uitbreiden van het gasthuis met een nieuwe zaal. Met als gevolg dat de financiële situatie van het gasthuis alleen maar achteruit ging. De oorlog tegen de Spaanse overheersing intensifieert aanzienlijk de volgende paar jaren en als het gasthuis ook de gewonde soldaten moet gaan opvangen, gaat het bijna mis. De inkomsten van zowel de collectes als de giften liepen, logischerwijs in deze tijden van onrust, nog verder terug, en tegen het einde van 1572 maken de gasthuismeesters de rekening op. Ze schatten dat het opnemen van de zieke en verminkte soldaten hen zo’n 3000 gulden heeft gekost, een behoorlijk bedrag.
Ten einde raad zoeken de buyte-vaders een manier om de financiën er weer bovenop te helpen. Dit is waar het voor de numismaten interessant word. Ze komen namelijk met het idee om munten te slaan. Daarvoor vragen ze toestemming aan de staten van Holland: het plan was om twee verschillende typen munten te laten slaan. Een kwart stuiver van vier penningen (oord) en een halve stuiver van acht penningen, tot aan het bedrag van 3000 gulden. Hopend op betere tijden, beloven ze dat ze deze munten na 6 jaar weer zouden innemen in ruil voor ‘echt geld’. Ze stellen voor dat deze munten zowel binnen als buiten Leiden mochten worden gebruikt.
Op 17 augustus 1573 krijgen ze officieel het antwoord van de Staten van Holland. Het gasthuis krijgt toestemming voor het aanmunten van een stel munten, maar niet alle eisen werden ingewilligd. Zo mocht er maar denominatie, de kwart stuiver (oord), geslagen worden en moest het gasthuis ten minste een maal per drie maanden de mogelijkheid geven om tussentijds stukken om te wisselen. Ook mochten de stukken alleen binnen Leiden circuleren en mocht er voor slechts een derde van het voorgestelde bedrag aangemunt worden. 1000 gulden (= 20.000 stuiver) geeft ons een theoretisch maximum slagaantal van 80.000 oordjes, maar gezien over de aanmunting zelf tamelijk weinig bekend is, is het maar de vraag of voor het gehele bedrag is aangemunt. De muntmeester, noch de exacte plaats van het munthuis is ons helaas niet bekend. De stempels zijn niet van bijzonder goede kwaliteit, waarschijnlijk zijn ze dus in een nieuw opgericht munthuis in Leiden geslagen. Ook de slag is vaak niet om over naar huis te slagen. Grote delen van de munten zijn vaak zwak geslagen (zo ook op mijn munt). Op 12 November is de eerste batch kennelijk klaar, en word het besluit afgekondigd aan het publiek. Met name de brouwers, bakkers en tappers werden hier bij betrokken, omdat zij waarschijnlijk de muntjes het meest zouden tegenkomen. Nu mijn nieuw aangeschaft exemplaar:
Op de voorzijde zien we onder het jaartal 1573 het stadswapen van Leiden; twee gekruiste sleutels. Dit zijn de sleutels van Sint Pieter, de beschermheilige van Leiden, waar de grootste kerk van Leiden, de Pieterskerk, aan gewijd is. Een van de interessantste dingen blijf toch het randschrift: ‘GEDENCT DEN ARMEN’. Niet alleen een mooie boodschap om op een munt te zetten, maar ook een van de eerste malen dat er een Nederlands omschrift op een muntstuk staat, in plaats van het gebruikelijke Latijn. De achterzijde is minstens even interessant. Een gekroond rad met zes spaken, vilmessen aan de rand, en een zwaard in het midden; het wapen van het sint-Catherina gasthuis. Catherina van Alexandrië, de sint waaraan het gasthuis was gewijd, was immers op een dergelijke manier een martelaarsdood gestorven. In eerste instantie was ze, nadat ze een als christen een religieus debat tegen de Romeinse keizer Maximianus had gewonnen, veroordeeld tot radbraken; vandaar het rad. Toen zij het wiel echter aanraakte, verbrijzelde het wiel gelijk in meerdere stukken en werd onbruikbaar. Maximianus, nu furieus, beval daarna om haar te onthoofden (vandaar het zwaard); dat lukte wel. Mooi symbolisme op dit muntje dus.
De eerdere generaties numismaten heeft dit muntje vaak een noodmunt genoemd, geslagen naar aanleiding van het beleg van Leiden. Niets is dus minder waar; ver voor er ook maar een Spanjaard voor de poorten van Leiden stond, was deze uitgifte al gepland. Leiden word eind oktober ingesloten, maar op 12 november zijn deze munten pas afgekondigd. Ze zijn dus wel tijdens het beleg uitgegeven en gebruikt, maar echt ‘noodmunten’ zijn het niet; ook zonder de belegering zouden ze zijn uitgegeven.
Dan maken we even een sprongetje. Deze stadsoordjes zouden na zes jaar volledig worden ingewisseld, maar helaas, ze hielden het niet zo lang vol. Ongeveer drie jaar later, in april 1576, worden deze muntjes, tezamen met ander armen- en kleingeld, weer ingetrokken. De bevolking moest zich op 3 april melden op het stadhuis en kreeg van de gasthuismeesters een vergoeding. De reden hiervoor was het feit dat ze te vaak werden vervalst. Zo zijn er stukken waar het jaartal achterstevoren staat (3751 dus), die worden gezien als contemporaine vervalsingen. In 1576 is zelfs een valsmunter ter dood veroordeeld; Gillis Baerntsz (oorspronkelijk uit Amsterdam, waar hij eerder de valsmunterij had bedreven) vervalste deze oordjes veelvuldig. Hij werd gewurgd in de buurt van het Gravensteen, maar niet met een gewoon koord. Nee, hij werd gewurgd met een koord gemaakt van zijn vervalste oordjes. Ai, geen leuke manier lijkt mij. Na zijn dood werden zijn valse stempels en munten tentoongesteld, met een plaquette met de inscriptie:
Tot een gedenckenisse dat
Gillis Baerntsz van Amsterdam
Om munt vervalscht te hebben
Mitter coorde es verworcht
Het gasthuis kreeg het na het beleg beter door de stijgende bijdragen van het stadsbestuur, en zou nog jaren bestaan. Uiteindelijk werd een zijkapel een Waalse hulpkerk, wel met een compleet nieuwe voorgevel, het enige deel van het gasthuis dat tegenwoordig nog overeind staat. De rest van het gasthuis is in de 19de eeuw afgebroken en heropgebouwd als Stadsgehoorzaal. Maar het verhaal van dit muntje eindigde hier nog niet. Eeuwen later heeft men nieuwe putdeksels nodig in de Catherinasteeg, achter het toenmalige gasthuis. Mogelijk herken je de afbeelding ergens van:

©Leidsch Dagblad
Als laatste wil ik nog even terug komen op wat dit nou precies is. Hij staat in CNM als munt, maar het heeft toch wel behoorlijk wat weg van de zogenaamde armenpenningen. Ook het feit dat ze voor een beperkte tijd en alleen binnen Leiden mochten circuleren. Maar omdat deze munten toch buiten Leiden circuleerde, een ‘echte’ denominatie hadden (in tegenstelling tot de penningen voor een avondmaal of turf, etc.) en niet slechts door armen werden gebruikt, heb ik hem toch in mijn muntenverzameling opgenomen. En ik moet zeggen dat het verhaal er achter bijzonder interessant is!
Met vriendelijke groet,
Mika