In de jaren erna werden hier toch allerlei wijzigingen in doorgevoerd door zelfstandige staten en steden die zelf niet beschikten over zilvermijnen en/of meer geld wilden verdienen aan de muntslag. Het zilverarme Brandenburg sloeg vanaf 1687 al Zweidrittel (2/3de) Talers (of Gulden) op basis van 18 stuks uit een Keulse mark fijn zilver (omgerekend is dat op een 12 Taler muntvoet).
Pruissen kon zich zelfs die Brandenburgse muntvoet niet meer veroorloven en men begon in 1750 Talers te slaan op basis van een 14 Taler muntvoet - 14 stuks uit een Keulse mark fijn zilver. Deze kregen als opschrift Ein Reichstaler mee om ze te onderscheiden van de oude, zware, talers.
Oostenrijk reageerde daarop door in 1750 een nieuwe muntvoet in te voeren met talers die gebaseerd waren op een muntvoet van 10 stuks uit één Keulse mark fijn zilver. In Beieren werd dat in 1753 overgenomen en deze talers kregen de benaming Konventiontaler. Deze Konventionsfuss werd ook in Sachsen overgenomen. Na 1750 circuleerden dus verschillende soorten talers in Duitsland: de Reichstaler op 14 taler muntvoet en de zwaardere en grotere Konventionstaler op 10 taler muntvoet.
In 1837 in München en in 1838 in Dresden werden verdragen gesloten om voor geheel Duitsland de muntsoorten gelijk te maken. Vanaf dat moment werd de standaard taler geslagen op de 14 taler muntvoet (zie ook topic: http://munthunter.nl/viewtopic.php?f=165&t=15382).
In Sachsen was in 1836 Friedrich August koning geworden en er werden op zijn naam in kleine oplagen talers geslagen volgens de oude, zwaardere, muntvoet van 10 stuks uit een Keulse mark fijn zilver (op de wapenzijde staat dan ook Zehn Eine Feine Mark te lezen).
Deze talers zijn geslagen met onderbroken en met doorlopend omschrift op de voorzijde. Daarnaast bestaan deze beide types ook nog in de zogenaamde Bergbau uitvoering. Op de munten werd dan nog aangegeven dat de munten uit zilver werden geslagen uit eigen mijnbouw productie (Segen der Bergbaus).
Onlangs deze taler uit 1836, van het eerste type met onderbroken omschrift in een oplage van slechts 34.000 stuks, gekocht. Deze specifieke taler staat bekend als R (zeldzaam).
Deze en de andere zwaardere talers t/m 1838 zijn allemaal in kleine oplages geslagen en kom je niet vaak tegen (in tegenstelling tot de latere, lichtere talers die vanaf 1839 geslagen werden in vele malen grotere oplages). Het was natuurlijk ook lucratief voor de Saksische overheid om tien oude talers in te nemen, deze om te smelten en er veertien nieuwe van te slaan. Ik denk dat dit de hoofdreden is dat je deze laatste serie oude talers ook zo weinig tegenkomt.
Een paar jaar geleden zag ik er eentje voorbijkomen op een Duitse veiling maar ik liet hem gaan met het idee dat ik deze wel weer tegen zou komen. Dat heeft dus een tijdje geduurd..
