Het gaat hier echter om een munt welke geslagen is te Reiderschans, een strategisch gelegen versterkte schans op de punt van Reide, een schiereilandje tussen de Dollard en de Eems nabij Termunten in Groningen (!) Zo op het eerste gezicht lijkt het een normale Friese leeuwendaalder, maar als je goed kijkt zie je dat deze munt achter de L van HOL het muntteken van Reide draagt, een rechthoek.

Op de landpunt Reide werden in 1580 door de Spanjaarden twee versterkte schansen gebouwd. Deze plek was van strategisch belang omdat van hieruit de scheepvaart op de Eems kon worden beheerst. Deze schansen werden op 24 juni 1589 door graaf Willem Lodewijk van Nassau veroverd op de Spanjaarden en omgebouwd tot een goed verdedigbare schans met vier bastions. Nadat in 1591 door prins Maurits ook Delfzijl op de Spanjaarden was veroverd werd binnen de Schans van Reide een Fries muntatelier ingericht. In de periode 1591-1597 was er een Fries garnizoen gelegerd. De bescheiden muntproductie binnen de Schans van Reide diende vermoedelijk om de manschappen te betalen en om Friesland’s monetaire invloed uit te breiden ten koste van dat van de stad Groningen. Nadat op 22 juli 1594 de stad Groningen tevens in Staats handen was gevallen, nam het strategisch belang van de Schans van Reide af. In het najaar van 1597 werd de Schans grotendeels verwoest bij een heftige storm bij springvloed en kwam definitief een einde aan de muntslag daar.

Gedeelten uit een artikel van H.J. Moltmaker uit Paleo-Aktueel 11 geven meer informatie over deze muntslag:
“In het begin van de vijftiger jaren circuleert in numismatische kringen het gerucht dat in Reiderschans Friese munten zouden zijn geslagen tussen 1591 en 1594. In de collectie van het British Museum te Londen bevindt zich namelijk een Friese dukaat, weliswaar zonder jaartal, maar die als Generaliteitsmunt gedateerd wordt in ca. 1591. Deze munt draagt echter niet het muntteken van het Leeuwarder munthuis – een leeuwtje – maar een rechthoek. In de collectie van de Nederlandse Bank te Amsterdam bevindt zich dan een Friese leeuwendaalder, met eenzelfde muntteken, een rechthoek. Dit muntteken zou het muntteken zijn van de munten die in Reiderschans geslagen zouden zijn. Meer exemplaren met genoemd muntteken zijn tot dan niet bekend.
In 1957 wordt een grote muntvondst gedaan in Syrie, waarin eenzelfde dukaat voorkomt als die in het British Museum, en daarenboven enkele leeuwendaalders met het muntteken, de rechthoek, waarvan er een het jaartal 1594 draagt. In een kort bericht hierover blijkt van Gelder (1957) van mening dat het vermoeden dat in de Reiderschans Friese munten zijn geslagen, hiermee een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid wordt.
Inmiddels komen uit verschillende collecties nog enkele arendsrijksdaalders tevoorschijn, ook met de bekende rechthoek als muntteken. In latere standaardwerken (Delmonte, 1967) wordt vervolgens als vasstaand vermeld dat er een Friese muntslag is geweest in de Reiderschans tussen 1591 en 1594, te weten de dukaat, de leeuwendaaalder en de arendsrijksdaalder.
Naar aanleiding van het bovenstaande kwamen er twee vragen op: is er enig doorslaggevend bewijs, op grond waarvan vaststaat dat de bovengenoemde munten inderdaad aan de Reiderschans zijn geslagen, en, zo ja, waarom werden er munten aan de Reiderschans geslagen?
In het begin van de vijftiger jaren uitte de bekende numismaat Van der Wiel het vermoeden dat er wel eens munten konden zijn geslagen in de Reiderschans. Geen enkele thans levende numismaat is er mee op de hoogte waarop dit vermoeden stoelde. De genoemde numismaat is in 1956 overleden en heeft zijn geheim (?) meegenomen in zijn graf. Het ‘vermoeden’ is daarna gegroeid naar ‘waarschijnlijkheid’ en vervolgens als ‘zekerheid’ in de handboeken gekomen.
Bij het hier beschreven onderzoek, dat langs vele paden is verlopen, heb ik tenslotte via het Rijksarchief beslag kunnen leggen op een fotokopie van een stuk uit het archief van de Gedeputeerde Staten van Friesland uit 1591. Dit betreft een brief van de (Friese) muntmeester Willem van Vierssen aan de Gedeputeerde Staten, gedateerd op maart 1591. Het bleek een stuk te zijn waarin genoemde Willem van Vierssen aan G.S. van Friesland een aantal verzoeken doet met betrekking tot zijn honorering, de inrichting van een munthuis en de daarbij behorende bemanning en gereedschappen, nu hij gemachtigd is in de Reiderschans munten te slaan, zoals die ook te Leeuwarden worden geslagen, voor wat betreft vorm, gewicht en allooi.
Hoewel in genoemde brief niet gerept wordt van een rechthoek als muntteken, mag op grond van het vorenstaande nu toch wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden aangenomen dat deze munten in de Reiderschans werden gemunt. Duidelijk is dat ze niet te Leeuwarden zijn geslagen, en het bestaan van nog een ander munthuis buiten dat van de Reiderschans is uiterst onwaarschijnlijk.
Resteert de vraag waarom aan de Reiderschans werd gemunt. De geisoleerde ligging van de Reiderschans als een ‘Staatse’ enclave in ‘Spaanse’ Ommelanden en een relatief grote ‘Friese’ bezetting aldaar, gecombineerd met het ontbreken van een veilige aanvoerroute voor het transport van gelden vanuit het Friese, terwijl het van het allergrootste belang was dat de (huur-)troepen tijdig betaald dienden te worden, maakten de muntslag ter plaatse wenselijk.”
Groeten,
Marc